Het lijkt zo logisch: meer ganzen eten meer gras, dus is er minder gras te oogsten voor de boer. Zo eenduidig lijkt het toch niet te zitten. Een internationaal team geleid door het Nederlands Instituut voor Ecologie (NIOO-KNAW) onderzoekt dit nader in Friesland. Hoe beïnvloedt het aantal ganzen van verschillende soorten de landbouwschade? De eerste conclusie: “Het aantal grazende ganzen is niet een-op-een te vertalen naar een verminderde grasopbrengst.”
Ganzen strijken vaak massaal neer op de grazige weides om daar het gras dat voor het vee bedoeld is op te eten. Het zijn voor een groot deel trekvogels die zich niet aan landsgrenzen houden. In ons land overwinteren elk jaar wel 2,4 miljoen ganzen, waarvan 1 op de 3 in de Friese weides. Er zijn daar alleen al 500.000 brandganzen te vinden.
De ganzen zijn niet door iedereen ‘gewenst’, vanwege de gevreesde landbouwschade. Door de groeiende ganzenpopulaties is het conflict tussen landbouw en ganzen in de afgelopen decennia toegenomen. Verschillende beheersmaatregelen zijn daarom in gebruik om die schade in toom te houden.
Om beheer met afschot te kunnen rechtvaardigen, is het belangrijk om te weten hoe begrazingsdruk en de wisselwerking tussen ganzensoorten de impact op grasland beïnvloeden. “Minder ganzen betekent niet automatisch minder schade,” zegt dierecoloog Nelleke Buitendijk van het NIOO. Het is een opvallende conclusie uit haar wetenschappelijke onderzoek dat net gepubliceerd is in het Journal of Applied Ecology. Dit is de eerste studie in een drieluik van Buitendijk en haar collega’s.